In de media wordt er al veel over geschreven: de WAB maakt flexcontracten fors duurder. Er lijkt een algemeen beeld dat het tarief voor flexibele arbeid met 5 tot 10% gaat stijgen. Is dat zo en waarin zitten die kostenverhogingen precies voor de uitzender? En wat betekent het voor de inlener, worden de kosten van zijn eigen personeel ook zoveel duurder? In dit artikel leggen we in hoofdlijnen en eenvoudige bewoordingen uit, waar die stijging vandaan komt.
Gevolgen WAB voor loonkosten uitzender
De kostprijseffecten van de Wet arbeidsmarkt in balans zit voornamelijk in vier elementen van deze wet.
Dit betreft met name:
- 1De WW-premie als gevolg van het nieuwe ww-premiestelsel,
- 2De ZW-premie, als gevolg van de afschaffing van vaksectorverloning en
- 3De transitievergoeding, als gevolg van een eerdere toekenning ervan.
- 4Tot slot zijn er de kosten voor leegloop als gevolg van de regelgeving voor oproepovereenkomsten.
Naast deze directe kosten zijn er ook indirecte kosten die niet te onderschatten zijn. Uitzenders moeten immers hun systemen aanpassen aan de nieuwe wetgeving en ook contracten en algemene voorwaarden zullen moeten worden aangepast.
Hogere WW-premie
De meest opvallende wijziging die veel impact heeft op de loonkosten is de wijziging in de WW-premies. Waar voorheen de hoogte van ww-premie afhankelijk was van het type werk en dus de sector, is dit nu afhankelijk van het type contract.
De oude sectorpremie en algemene Awf-premie komen te vervallen. Vanaf 1 januari a.s. geldt dan een lagere WW-premie voor vaste contracten (Awf vast) en een hogere WW-premie (Awf flex) voor tijdelijke contracten.
De WAB bepaalt dat het premiepercentage voor flexcontracten 5% hoger moet zijn dan voor vaste contracten. De definitieve premies zijn nog niet bekend, maar naar verwachting zal het in de orde van grootte van respectievelijk 3 en 8% zijn.
Voor tijdelijke contracten betekent dit dus dat de loonkosten voor uitzenders met enkele procentpunten zullen stijgen. Een troost voor uitzendorganisaties is mogelijk dat de inleners voor hun eigen personeel met gelijke of hogere stijgingen te maken krijgen dan uitzendorganisaties. En dat betekent dat er eindelijk een gelijk speelveld ontstaat: zowel uitzenders als inleners betalen voortaan voor hetzelfde type contract een gelijke premie.
Hogere ZW-premie
Een deel van de Whk-premie betreft de premie voor de ziektewet. Ook hier krijgen uitzendorganisaties te maken met kostenstijgingen. De reden hierachter is echter wat complexer en hangt samen met de afschaffing van de mogelijkheid voor uitzenders om de werkgeverspremies uit de vaksector te gebruiken.
Kort gezegd komt het erop neer dat tot en met dit jaar de mogelijkheid bestond dat het uitzendbureau voor uitzendkrachten dezelfde (maximale) ZW-premie kon afdragen, als de inlener. Helaas is dit niet langer mogelijk en worden alle uitzend- en detacheringsbureaus voortaan bij elkaar ingedeeld in sector 52. Hierdoor krijgen deze bureaus te maken met de premies die alleen voor de uitzend- en detacheringsbureaus van toepassing zijn. Voor kleinere uitzenders, die een premie betalen op basis van een branche-gemiddelde, zal de ZW-premie nu dus hoger zijn.
Voor grote uitzenders (kort gezegd: meer dan 100 flexkrachten) werkt dit iets anders. Grote werkgevers betalen namelijk een individuele premie. Hier speelt echter een ander pijnpunt: terwijl in de vaksector de premie gemaximeerd was op 1,72%, is er nu een maximum van 10,02%. Dat betekent dus een stijging met maximaal 8,3%!
Overigens, strikt genomen is deze stijging niet het gevolg van de WAB, maar van de afschaffing van de vaksector-indeling. De inlener heeft hier zelf geen last van. Maar ook de uitzender die al in sector 52 zat, of die al eigenrisicodrager voor de ZW was, zal hier geen effect van merken.
Transitievergoeding
Met de komst van de WAB krijgen uitzendkrachten vanaf dag 1 recht op transitievergoeding (en niet meer pas na 2 jaar). De transitievergoeding wordt 1/3 maandsalaris per gewerkt jaar, vastgesteld op 2,78%.
De stijging van de kosten voor transitievergoeding als gevolg van de WAB varieert en is afhankelijk van de samenstelling van uw personeelbestand.
Een ding is echter zeker: voor zowel inleners als uitzenders wordt het duurder als ze contracten willen beëindigen.
Meer kosten voor leegloop
Door de regelgeving voor oproepovereenkomsten, zullen werkgevers (dus uitzenders én inleners) eerder een vaste omvang van het aantal werkuren gaan aanbieden, of zullen ze na 12 maanden alsnog verplicht zijn om de werknemer een vast aantal uren per week of per maand aan te bieden.
Dit gaat ontegenzeggelijk betekenen dat er vaker sprake zal zijn van een periode waarbij er geen werk is, maar dat er toch moet worden doorbetaald. De kosten voor leegloop zullen dus hoger zijn.
Maar er is meer…
De effecten van de WAB op de loonkosten voor flexibel personeel zijn dus voor uitzenders én inleners al behoorlijk. Daar komt echter nog wat bij: ook de nieuwe cao voor uitzendkrachten die ingaat per 2020 én de nieuwe werkgeverspremie voor arbeidsongeschiktheid zal volgend jaar tot hogere loonkosten gaan leiden.
Stijging kostprijs
All About Flex verzorgt voor veel van haar klanten impact-analyses voor de kostprijs. En daar ontstaat een aardig totaalbeeld.
Consultant Serge van Hees doet veel doorrekeningen. “Alles bij elkaar opgeteld – WAB en CAO-effecten – zullen de hogere werkgeverslasten voor uitzendbureaus inhouden dat zij rekening moeten houden met een stijging van de kostprijs van tussen de 5 en 10%”, zo schat Van Hees in. En daar kun je als uitzender weinig aan doen.
Eén voordeel voor de uitzenders: niet alleen zij, maar ook voor de inlenende bedrijven geldt dat flexibele arbeid duurder wordt.